Gesprekken in de tempel 

Terwijl Jezus in de tempel onderricht gaf aan het volk, kwamen de Farizeeën naar Hem toe. Ze stelden heb een vraag: "Op welke grond van uw bevoegdheid doet u deze dingen, wie heeft u hiervoor de bevoegdheid gegeven?" Jezus beantwoordde deze vraag alleen niet met een antwoord maar met een wedervraag. Dat was: "Ik zal u ook een vraag stellen, en als u mij daarop antwoord geeft, zal ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe. In wiens opdracht doopte Johannes. Kwam die opdracht van de hemel of van de mensen?" De Farizeeën wisten niet wat ze moesten antwoorden. Ze wisten namelijk dat als ze zouden zeggen van de hemel, dat hij zou antwoorden: "Waarom hebt u dan niet geloofd?" En als ze zouden zeggen van de mensen krijgen ze het volk over zich heen want iedereen vindt dat Johannes een profeet is. Dus antwoordden ze hem: "We weten het niet." Daarom zei hij tegen hen: "dan zeg ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe."  

Daarna vertelde Hij een gelijkenis. Deze gelijkenis ging over een vader en twee zonen. Hij vroeg beide van zijn zonen om hem te komen helpen op het land. De ene zoon antwoordde nee, maar ging even later toch naar het land toe om hem te helpen. De andere zoon antwoordde ja, maar deed helemaal niets. Hierop vroeg Hij aan hen: "Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?" "De eerste." antwoordden ze. Daarop vertelde Jezus hen dat de hoeren en tollenaars eerder het Koninkrijk van God binnengaan dan zij. Hiervoor gaf Hij als rede dat de tollenaars en hoeren Johannes wel geloofde toen hij kwam en zij niet. 

Daarna vertelde Hij nog twee gelijkenissen, een over een landheer en wijnbouwers, waarmee Hij doelde op het feit dat de mensen die afgekurd worden, worden een van de belangrijkste mensen. Ook doelde Hij daarbij terug op een stukje uit de Bijbel waarin het gaat over de steen die door de bouwers werd afgekeurd uiteindelijk de hoeksteen werd, hiermee doelde Hij op zichzelf. De tweede gelijkenis ging over een koning die een feestmaal liet organiseren voor de bruilogft van zijn zoon, maar alle gasten die hij uitnodigde wilden niet komen. Hij riep hierop een paar dienaren en vroeg ze om iedereen die ze tegenkwamen naar het feest te vragen. Er kwamen goede en slechte mensen naar dit feest, maar tussen hen was er een die er niet thuishoorde. Hij droeg geen bruidskleed en de koning vroeg aan hem: "Hoe bent u hier binnen gekomen zonder bruidskleed?" De man wist hierop geen antwoord te geven en de koning liet hem in de kerker gooien. Uit dit verhaal blijkt dat het Koninkrijk van God voor iedereen open is, maar dat je het Koninkrijk niet binnen kan komen zonder Jezus.